Meester Remko
 
(Advertentie)
(Advertentie)

 Persoonsvorm

  • Maak er een vraagzin van.
  • Kun je de vraag met ja/nee beantwoorden?
  • Het eerste woord is de persoonsvorm.

 Werkwoordelijk Gezegde 

De persoonsvorm +
alle andere werkwoorden

(Advertentie)

Onderwerp 

Stel de vraag:

       “Wie (wat) + gezegde”     

Lijdend voorwerp

Stel de vraag:

 “Wat + gezegde + onderwerp”

   Meewerkend voorwerp  

Stel de vraag:

   “Voor of aan wie ?”  

Bijwoordelijke bepaling

Het stukje zin, dat aangeeft:

  • Waar iets gebeurt
  • Wanneer iets gebeurt
  • Hoe iets gebeurt
(Advertentie)

            Lidwoord           

de / het / een

Zelfstandig naamwoord

  • Een mens, dier, plant of ding
  • Je kunt er “de” of “het” voor zetten

Bijvoorbeeld:

De jongen, het geitje,
de cactus, het huis, enz

Bijvoeglijk naamwoord

Een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld:

Het witte huis, de zware tas,
de boze heks, enz

Werkwoord

Een woord wat aangeeft wat er gedaan wordt; “doe-woord”

Dit kan in verschillende vormen:
Ik werk,
Jij/hij/zij/het werkt,
Wij/jullie/zij werken,

Ik/jij/hij/zij/het werkte,

Wij/jullie/zij werkten,

gewerkt

(Advertentie)

Voltooid deelwoord

Een werkwoord dat vaak met “ge-“ begint en vaak aan het einde van de zin staat.

Er staat altijd een andere (hulp)werkwoord in de zin
(de persoonsvorm).

Bijvoorbeeld:

Ik heb mijn huiswerk gemaakt.

Voorzetsel

Een klein woordje, wat je voor
“de lamp”
kan zetten.

Bijvoorbeeld:

In, op, uit, binnen, voor, enz

(Advertentie)
(Advertentie)
Verhoudingen, breuken, %, kommagetallen